Dat is wat de man machtig maakt

1.

Dat is wat de man wil met zijn zachte ogen en harde klappen,
waar de wereld niet van draait maar aan ten
onder gaat.
De man, de man, je weet wel, zo’n man met zo’n neus
die de lucht in gaat wanneer je iets zegt,
of doet
of jezelf open en blootgeeft tot
je neus dezelfde richting op staat.
De man zwijgt, de man kijkt, de man besluit
dat jij niet goed genoeg bent voor de toekomst.
De man lacht, maar van binnen, waar jij
geen toegang tot hebt, de man huilt.
Maar bijna nooit. Want huilen,
dat is voor mietjes en de man houdt niet
van mietjes. Mietjes zijn de pest, jongeman, zegt hij
met een kleine onbeminde grimlach.
De man denkt na, maar niemand ziet het,
want de man denkt slechts aan het
verwoesten, aan het loskoppelen van zichzelf met
de rest van de wereld. De wereld, zegt de man, dat is niets.
De wereld, zegt de man, dat zijn mietjes en aan
mietjes gaan wij ten onder, zegt de man voordat hij
de deur opendoet, de sneeuw instapt en nog
een keer omkijkt. Recht in je ogen.
De wereld, zegt de man,
is een plek waar open en bloot een virus rondspookt.
Dat virus, zegt de man, dat virus zijn wij.
Hij sluit de deur en loopt de sneeuw in.

2.

Je zorgt goed voor jezelf omdat niemand anders dat doet.
Je houdt je lichaam fit en eet gezond, maar waarom?
Je zit in je stoel; versleten waar je hebt gezeten, en kijkt tv.
Je wilt dat de telefoon gaat, maar kent niemand die zou bellen.

3.

De man heeft het koud. De wind en sneeuw
jagen door zijn grijze haren en de man
denkt aan het einde van de winter. Zomaar.
Uit het niets die gedachte. In zijn hoofd.
De man zingt opeens een liedje dat hij kent uit
zijn jeugd. Zijn moeder zong het voor hem, in de
weinige momenten dat het zingen haar nader
stond dan het…
Uit volle borst weerklinkt het lied over
de lege Amsterdamse straten en baant zich
een luide weg over de grachten. De man zingt,
vol overgave, want dat doe je als het einde nabij is.
Dat doe je zelfs als je een man bent
die de wereld haat en alles om zichzelf laat draaien. Dat
doe je als je voelt hoe de kou zich meester maakt
van je lichaam, je geest, je vermogen
om helder te denken. En alles nog sneller wegvaagt.
Met een slag, een trap, een duw en een
onverschrokken overtuiging. Dat alles, maar dan ook alles,
als een dode adem aan de rest voorbij gaat.
Wij zien de man niet en hij ons niet. Dat is goed.
De man was groots, hij kon de werkelijkheid naar zijn
hand zetten. Zijn wil buigen zodat het klopte met de rest.
En dat ging eenvoudiger dan we dachten.  Hij dwaalt af.
De man, hij zingt terwijl hij weg-
zinkt in de duisternis van de stad. De man lacht nog
even, maar weet dat tranen wegsijpelen, als bloed
in de schoot van de dood. Maar wel veiliger dan hier,
altijd veiliger dan hier.

4.

Je hoopt dat het warmer wordt
Je wacht op de eerste vogel die voor je zingt.
Je ademt diep in en perst de adem door je tanden naar buiten.
Je wacht en wacht en wacht en wacht en wacht en wacht en wacht en wacht…

5.

De man ligt op straat. De man weet niet meer
hoe hij hier terecht is gekomen. Het lied hangt
nog wreed aan het oppervlak van zijn geheugen,
maar de melodie en de woorden zijn vervlogen.
Als herinneringen in het hoofd van een troebele geest.
Zijn moeder zou het
hebben geweten. Zij zou het hebben gezongen.
Voor de man. Voor de man. Iedereen is tegen de man,
en met goede reden.
De man corrumpeert. De man is machtig, maar
misbruikt zijn macht. Dag en nacht misbruikt
de man zijn macht. En dan,
een zachte hand op het voorhoofd van de man.
Wat is dit en waarom? De man wacht.

6.

Je weet dat het niet goed gaat.
Je wilt jezelf naar buiten sleuren, het daglicht in.
Je zit vastgenageld op je bank met een sigaret in je hand.
Je hoopt dat de droom echt is.

7.

Met een beetje (maar niet echt) moeite staat de man op.
De hand blijft, als natte lijm,
vast op zijn voorhoofd zitten. De man houdt
hier niet van. Van wie is deze hand? Warm en sterk. De kracht
van het onbereikbare… De man wil verder zonder.
Dit is niet volgens de afspraak. Zo hebben
wij dit niet afgesproken. De man zou zelf
weten hoe en wanneer en waarom. Niet zo.
De man raakt zichzelf kwijt en moet tot zijn spijt
Toegeven dat de mietjes winnen. De mietjes weten
te winnen ondanks al zijn moeite ze te weren. De
man doet zijn schoenen en sokken uit, probeert de hand van
zijn voorhoofd te slaan. Natte lijm, natte lijm. De hand blijft
en de man doet zijn broek en onderbroek uit. De man doet zijn
jas uit. De sneeuw op zijn harig benen. De natte lijmhand op zijn
voorhoofd. Wat een kutdag, denkt de man. De man denkt
in cirkels, want alles is een kutdag. De man doet zijn trui uit.
De sneeuw op zijn kin. De man doet zijn shirt uit. De man is
naakt in de sneeuw. Amsterdam ziet het en lacht hem uit.
Hij hoort het niet. Twee vingers duwen zich in zijn oren. Drie
Gaan traag zijn ogen in. De kassen moeten leeg. Dat begrijpt de man wel.

8.

Je hoort hier niet en dat is duidelijk.
Je wilt weg maar er is iemand die zegt dat je niet op kan staan.
Je voelt pijn in alles wat je bent.
Je wilt zo graag naar je liefde dat je het bijna kan proeven.

9.

De man ligt in de sneeuw. De man is naakt.
De sneeuw valt op de man. De kou vreet aan
de man. De man weet dat het is gekomen.  De tijd
is een zot, een domkop die niet weet wat te doen
met de tijd die het gegeven is. De man is de tijd.
Kwijt.
De man laat het licht los en geeft het zwart wat
meer ruimte. De man laat zichzelf wegglijden en wil nog
zingen, maar de man is het kwijt.
De tijd.

10.

Je houdt je vast aan een onduidelijk idee.
Je wilt nooit meer zo ver gaan dat je niet meer terug kan.
Je voelt je dom en kiest je vijanden te makkelijk.
Je bent een zot zonder besef van tijd.